Marit is oké - Verhalen van Marit die plotseling wilde Leven

58

Another day in Paradise

Sinds een dag of twee functioneer ik weer een beetje. Ik heb geen koorts meer, ik kan weer normaal eten en ook mijn energie begint weer wat terug te komen. Dat mocht ook wel, want ik heb een heel gekke gatenkaasweek achter de rug; door alle koorts ben ik veel momenten een beetje kwijt. Zo weten de foto’s mij te vertellen dat we ook een nacht in een airbnb-scam hebben geslapen: een soort bouwval dat leek op een barakkenziekenhuis uit de jaren 40. Hoewel een ziekenhuis uit die tijd nog veel schoner zou zijn geweest. Brr.


Inmiddels zijn we in Manggis, in het oosten van Bali. We hebben hier ons eigen hut op een klein resort. Alle andere huisjes zijn vanwege het laagseizoen nog vrij, dus komt het erop neer dat we ons eigen personeel hebben. Onze zwembadbedjes worden elke ochtend opgemaakt, onze was wordt gedaan, het eten wordt naar onze kamer gebracht en ’s avonds wordt zelfs het licht van onze veranda uitgezet. Deze accommodatie ligt ditmaal een klein beetje uit ons dagbudget, maar in verband met de aanfluiting van hiervoor en vanwege het feit dat we beiden niet fit zijn, kiezen we even voor gemak.


Het zijn moeilijke dagen voor mij. En dat heeft eigenlijk niets te maken met mijn fysieke gesteldheid. Ja, ik ben door een mangel gehaald en moet hier flink van herstellen, maar ik heb er alle vertrouwen in dat mijn lijf dit wel oplost. Het zijn moeilijke dagen omdat ik merk dat het leven me aanvliegt als nooit tevoren. Ik ben er angstig en nerveus onder en ik huil erg veel. En dan kan ik nu een eindeloze lijst gaan opnoemen van alles wat mijn hoofd me vertelt wat me aanvliegt, maar dan beland ik in een vicieuze cirkel.


Dus misschien is het 12.000 kilometer verwijderd zijn van wat ik ken, misschien is het dat ik voor het eerst op een niks-doe vakantie ben, misschien is het dat ik een belangrijk stuk van mij bewust in Nederland heb gelaten, misschien is het de illusie dat ik duizend-en-één keuzes moet maken, misschien is het een gebrek aan toekomstig perspectief, misschien is het dat ik echt op mijzelf ben aangewezen, misschien, misschien, misschien… De misschiens en wellichts zijn niets anders dan verklaringen van ons brein om te snappen waarom we ons voelen zoals we ons voelen. Een trucje waar je je eigenlijk miserabel van kunt gaan voelen. Maar ratio moet je niet bestrijden met emoties, net zoals dat je emoties niet moet bestrijden met ratio.


Wat er allemaal schuilgaat onder die berg van ratio, woorden, hoofd en denken? Niets anders dan een bult verdriet dat gevoeld en verwerkt mag worden. Eigenlijk alles wat er is gebeurd de laatste tien jaar, tezamen met alle veranderingen uit het hier-en-nu die best wat verdriet en spanning meebrengen. En wanneer we verdrietig zijn willen we allemaal getroost worden en nabijheid ervaren. Ik ben een halfjaar geleden tien maten uit mijn jasje gegroeid en ben geleidelijk op zoek naar nieuwe kleding. Kleding dat we wel past. En het liefst doe je dat met een voorbeeld in je buurt, of met geborgenheid en veiligheid. Alleen heb ik de hardcore-modus uitgekozen door het alleen te doen. Of nou ja, 'alleen', ik heb genoeg lieve mensen om me heen. Ik zou het ook niet anders willen. In plaats van het extern te zoeken, ben ik hier op Bali wat genoodzaakt het intern te vinden. En dat kan ik, dat wil ik. Want ik heb alles in mij om dit ingewikkelde en tegelijkertijd simpele leven aan te kunnen. Ik denk dat ik mijzelf maar gewoon weer eens in omhelzing vast mag houden.


Ik heb dus eigenlijk weer een enorme drang naar controle, begrijpen en vasthouden, typ ik nu met een vage grijns op mijn gezicht. Typisch Oude Marit. En dat terwijl ik juist zo goed op weg ben naar overgave, niet-weten en loslaten. Ach, de boog kan niet altijd gespannen zijn. Dan kun je nog zo goed op je spirituele pad zitten, het is en blijft elke keer weer kijken in liefde, openheid en mildheid. Onder het mom van self-care én omdat ik dit al heel lang héél graag wil ga ik daarom volgende week naar een driedaagse retraite van het OSHO Meditation Centre Bali. Ben benieuwd of zo’n rood gewaad me een beetje staat!


Bien à toi,

Marit

Van Meditatie naar Medicatie

Het is elf uur ’s ochtends. Ik lig op een yogamat in een meditatiecentrum in het hartje van Ubud. Gezien ik vandaag een halfjaar oud ben, besloot ik in stijl te gaan doen wat ik zes maanden terug ook deed: een klankschalenceremonie. En volgens mij is Bali dan wel de spirituele hotspot van de klankschalen, meditaties, yoga en tantra. Ik stond vanochtend op met kwetsbaarheid, weemoed, dankbaarheid, melancholie en tevredenheid in mijn rugzak. En hoe kan er zoveel tegenstrijd in één rugzak passen? Nou, door het niet te ervaren als tegenstrijd. Makkelijker gezegd dan gedaan, trouwens.


Wat er nu precies een halfjaar geleden gebeurd is, heb ik nog nergens echt beschreven realiseer ik me. Dat verhaal houden jullie tegoed van me. Belofte maakt ook schuld, dus misschien beloof ik jullie wel helemaal niets. Enfin, het komt als het komt.


Ik ben een groot voorstander van emoties laten stromen, zeker, alleen geneerde ik me wel enigszins toen ik huilend, verwilderd, snotterend en snikkend mijzelf knuffelend vasthoudt tegen het einde van de meditatie. Mijn rechterarm houdt mijn gezicht vast, mijn linkerarm houdt mijn middel vast en zo blijf ik even zitten. Wanneer ik de meditatieruimte verlaat na anderhalf uur klankschalen, yin-yoga en breath work, voel ik me lichter en gegronder. Elke meditatie brengt je wel wat, maar deze schudde alles wel weer heel radicaal wakker. En dat mag er wederom allemaal zijn. Lang verhaal kort? We accepteren allemaal de liefde die we denken die we verdienen. En ik besef steeds meer dat ik de laatste maanden wat gortig heb gesnoept aan mijn eigen benchmark van zelfliefde. Die mag weer even gevoed worden. Die ga ik - met de tot nog toe onbekende middelen – voeden.


Goed, klaar met zeuren? Zeker. Schouders (in mildheid) eronder en (mild) doorgaan!


Eenmaal thuis aangekomen gaat het in een rap tempo niet goed met mij. Ik begin koorts te krijgen, ik heb bonzende hoofdpijn, ik ben stijf en heb spierpijn in mijn hele lijf. Elk uur komen er klachten bij, totdat ik koortsdromen en dagdromen niet meer kan onderscheiden. Lisa vertrouwt het niet en onze Balinese host ook niet: ik word door haar naar een kliniek gebracht op een scooter en krijg na vlug onderzoek van een arts de mededeling dat het waarschijnlijk denguekoorts is, oftewel knokkelkoorts. De mensen zijn vriendelijk, maar veel krijg ik niet echt mee in dit kleine, lokale ziekenhuisje. Ik krijg een rits aan medicijnen mee, van antibiotica tot cortison, van pijnstillers tot antibraakmiddelen, van vitamines tot slijmverdunners. Ik mocht een totaal van 150.000 IDR neertellen voor mijn reeds aangevulde medicijnkast, omgerekend €8,50. En hoewel het klinkt alsof ik kraakhelder heb hoe de afgelopen 48 uur verliepen, kan ik niet heel veel navertellen van de laatste twee etmalen. Inmiddels lig ik dus nog steeds met koorts in mijn hut, helpen de medicijnen minimaal, slaap ik veel, maar heb ik nu net wel een opleving gevonden om dit blog af te schrijven.


Bien à toi,
Marit

Sociale safari: van vogelnest tot junglehut

Een goede vriendin van mij (en doorgewinterde Bali-ganger) raadde me aan om naar “The Birdsnest” te gaan. Aangezien ik fysiek en mentaal nog niet in Bali zat de afgelopen maanden, hebben die locatie daarom klakkeloos geboekt. Conclusie? The Birdsnest is een daadwerkelijk vogelnestje in een paradijs… Ons hutje, waar precies één klein matras in past, zit namelijk op zes meter hoogte. Ik zit nu, terwijl ik dit schrijf, op deze memorabele locatie met de klamboe om me heen geslagen. Ik had een emotionele avond en waar je doorgaans doodmoe zou zijn van twee uur lang huilen (en daarom hoogstwaarschijnlijk goed zou slapen), heb ik amper de slaap kunnen vatten. Daarnaast ben ik vannacht wel vijftien keer wakker geworden omdat 1.) ik moest plassen, 2.) mijn jetlag behoorlijk aanwezig is, 3.) mijn hoofd met me aan de haal ging en 4.) de mensen van alle vier de verdiepingen onder ons zich omdraaiden en daarom de gehele toren wiebelde. Je moet je dus voorstellen dat als je dus besluit ’s nachts naar beneden te gaan, je in het pikkedonker op bamboestokken met inhammen voor je voeten en handen een schietgebedje mag doen in de hoop dat je veilig beneden komt. Gemak? 2/10. Nachtrust? 5/10. Ervaring? 10/10.



De volgende dag reizen we door naar Ubud, een kunstenaarsdorp ten noorden van Denpasar. Hier zitten we voor een paar dagen in een aan de rand van het dorp in privéhuisje midden in de jungle met uitzicht over de rijstvelden. Apen, gekko’s, kippen, kalkoenen, loewakken, honden en katten zijn overal te spotten. Ons doel was om echt even tot rust te komen de eerste dagen (*spoiler, lukt nog niet), vandaar deze junglehut net buiten Ubud. Lisa heeft behoorlijk last van haar slaapgebrek en is niet helemaal lekker. Ze is bang dat ze voedselvergiftiging heeft, waar je eigenlijk niet aan ontkomt wanneer je voor het eerst naar Bali gaat. En daarom doet zij wel, volgens plan, rustig aan.


Ik, daarentegen, zit momenteel in een piepkleine koffiebar in de Art Market van het centrum van Ubud. Lisa is thuis met haar vermoedelijke Bali Belly, dus ik ben vanochtend alleen de hort op. ’s Avonds voelde ze zich al niet zo lekker, dus besloot ik uit solidariteit wakker te blijven met haar. En wat doe je dan als je ’s avonds niets te doen hebt en toch nog niet gaat slapen? Precies, Tinder downloaden. *Ik snak, zoals gewoonlijk, naar contact en verbinding, terwijl ik ondertussen hard loop te roepen wat bij te willen tanken: ik weet het, soms ben ik een wandelende contradictie. Goed, terug naar Tinder: dus niet met als doel te gaan daten, maar meer met het doel om andere backpackers, reizigers en misschien zelfs locals te ontmoeten. En dat is met een uurtje Tinderen gelukt: ik zit namelijk nu in een cafeetje een iced latte te drinken terwijl ik wacht op Rui, een medewereldreiziger uit Portugal die net als ik graag mensen ontmoet. (De koffie is hier overigens ontzettend lekker; hoe kan dat ook anders, ik ben nota bene in een van de beste koffielanden ter wereld.)



Door alle gezelligheid, een lichte alcohol-buzz en een sluimerend aanwezige jetlag, vergeet ik de tijd een beetje. Het is daarom één uur ’s nachts wanneer ik een scooter-taxi naar huis neem. Ik besluit niet te gaan lopen, hoewel het maar 2,5 kilometer is naar de airbnb. Mijn naasten zouden me vermoorden als ik dat wel zou doen. Het kost overigens maar 35 cent om naar mijn huis te worden gebracht. Ik stap achterop bij de uiterst vriendelijke chauffeur en ‘off we go’. In tegenstelling tot de krankzinnige drukte van deze middag, zijn nu alle straten uitgestorven: iedereen slaapt, alle winkels zijn dicht en het enige teken van leven zijn de apen die over de elektriciteitskabels slingeren.


Wanneer ik thuiskom stap ik onder een koude douche. Ik laat mijn hoofd tegen de douchewand rusten en sluit mijn ogen. Waterdruppels stromen. Gedachten stromen. Tranen stromen. Ik voel me onzeker, onbelangrijk, ongezien. Morgen ben ik 26 weken oud, een halfjaar precies. Soms, voelt het alsof ik weer terug ben bij af. Niet de soort ‘terug bij af’ als een terugval, maar meer de terug bij af waarin ik de manier van kijken wat kwijt ben. Alsof het miraculeuze dat zes maanden geleden heeft plaatsgevonden, helemaal niet zo miraculeus was. En dat is niet waar, dat is mijn hoofd die weer een verhaal induikt om alles te rationaliseren. Om te begrijpen, te onderscheiden en te verklaren waarom, waarom en waarom. Maar de waarom is helemaal niet relevant. Het is de manier van kijken die ertoe doet. Ik heb mogen proeven van licht, van licht ervaren, van licht zijn. Er is geen reden om aan te nemen dat ik dat nu ook niet kan zijn. Ik ben nu gewoon, wederom, aan het leren lopen, en het kan niet anders dan dat je soms even wankelt wanneer je dat leert. En in plaats van een hand te zoeken om vast te houden, val ik liever zo nu en dan om vervolgens zelf weer op te kunnen staan.


Bien à toi,

Marit

Weer écht op reis: Bali, Indonesië

En nu neem ik jullie écht weer mee op reis. Na een rare maand te hebben gehad met (iets te) veel Nederland, ben ik weer op pad sinds 17 april. Waar ik nu iets wil typen als: ‘Nu is het klaar met het gezever van de perikelen van Marits leven,’ weten zowel jij en ik dat dit waarschijnlijk grote onzin is. Het is een beetje zoals mijn huidige reisgenoot Lisa altijd zegt: ‘Marit, in jouw leven gebeurt er altijd wel wat en is er altijd wel reuring te vinden. Een bezoekje aan de supermarkt zou zelfs tot een blog kunnen leiden van twee pagina’s.’ Fair enough, daar heeft ze misschien een punt. Zou ik het anders willen zien? Tot voorkomt zou ik volmondig ja hebben gezegd, gevolgd met een wenskreet naar het idee van rust, stabiliteit en ritme. Maar is dat echt zo? Nee, wat hieronder schuilging was louter een noodkreet naar behoren. Maar waar wil ik toe behoren dan? Tot het normatieve? Tot acceptatie? Tot ik goed genoeg zou zijn en zou passen in een zelfverzonnen plaatje? Fuck nee, ik gedij op chaos, op prikkels, op ‘nieuw’, op ervaren en sinds kort ook op leven. Dus nee, ik zou het niet anders willen zien. Misschien moet ik niet wachten tot de wereld mijn ‘veelheid’ gaat accepteren. Misschien is het tijd dat ik die veelheid eens ga omarmen alsof mijn leven ervan afhangt.


Maar nu ga ik, of eigenlijk wij, dus weer op reis. Ditmaal een echte vakantie naar... Indonesië.


Ik leerde Lisa 26 weken geleden kennen. Ze is 25 jaar oud, woont in Zwolle met haar vriend en haar kat en heeft besloten haar leven om te gooien. Ze realiseerde zich een halfjaar geleden dat ze een leven aan het leiden was waar ze niet gelukkig van werd. En in plaats van mondjesmaat haar leven stap voor stap te veranderen, besloot ze – net als ik – het diehard aan te pakken. Zo heeft ze haar baan met vaste aanstelling opgezegd, laat ze haar partner en kat voor een tijdje achter en heeft ze een enkeltje geboekt naar Azië. Dat terwijl ze herstelde is van een angststoornis die haar een heel lange tijd in de greep heeft gehouden. En alles met het motto: ‘Verandering is eng, maar ongelukkig zijn is enger.’ Dat, jongens, noemen we bewonderenswaardig.


Gezien ik in januari al op reis ging, hebben we eigenlijk maar kort de tijd gehad om elkaar echt te leren kennen. Als ik daarom in de supermarkt sta en iets te snacken wil meenemen voor ons beiden, heb ik dus nog eigenlijk geen idee wat ze lekker vindt. Hebben we veel raakvlakken? Nou, eigenlijk helemaal niet zoveel. Behalve dat we beiden een situatie hebben gecreëerd waarin we eens even gaan leven, beiden om verschillende redenen. Misschien is het daarom wel waarom het goed werkt tussen ons: we zijn soms als zwart en wit, maar staan beiden onbevangen in de wedstrijd. En daardoor nemen we elkaar precies zoals we zijn.


17 april

Bob doet zijn ohm-ketting om mijn nek, ik geef hem een laatste zoen en met een lichte melancholie zwaai ik voor een laatste keer naar mijn vriend. Ik probeer me vervolgens weer zo goed en zo kwaad op het hier en nu te richten. Waar ik nu nog met één been in een leven in Nederland sta, besef ik maar al te goed dat het slechts een kwestie van tijd is voordat ik moet kiezen waar ik nu voor wil gaan strijden de komende tijd. En het is tijd dat ik een prioriteit gaat maken van mijn eigen leven, mijn eigen pad. En wie aanhaakt, die haakt aan. Focus op mijzelf, focus op vooruit, focus op harmonie… In mijn hoofd herhaal ik diverse mantra’s, maar hangen blijven ze nog niet. En dat is oké. Het was een beetje als motregen de laatste weken: je hebt het niet door en voordat je het weet ben je nat. Dus nu adem ik in en uit, in de rij bij de incheckbalie van Schiphol, terwijl ik nog vochtig ben van de motregenbui van de laatste weken.


Ik en mijn koffer worden er altijd uitgepikt tijdens de security check. Dat terwijl ik echt niet altijd rare voorwerpen met mij meedraag. Lisa is er allang doorheen en heeft zichzelf geïnstalleerd tegen een muur terwijl ze op me wacht. Er is maar één security-man en er zijn nog minstens tien koffers aan de beurt voordat mijn rugzak mag. Ik knoop een gesprekje aan met iemand die net als ik de lul is; op de een of andere manier hebben we binnen veertig seconden uitgevogeld dat we allebei volmondig kunnen zeggen dat onze woonplaats de wereld is (ik vind het een chiquere benaming dan ‘dakloos’ of ‘thuisloos’). Die interactie, met de half-Argentijnse, half-Australiër, van nog geen drie minuten geeft mij geholpen die avond. Het besef dat ik nog genoeg fijne, mooie mensen ga ontmoeten dringt tot me door. Dat ik ‘mijn’ persoon, mijn personen, nog wel ga ontmoeten. Dat contact aangaan hetgeen is waar ik op gedij, en dat ik zeker weet dat ik niet alleen zal eindigen. En daar ben ik nooit bang voor geweest, maar wat ik me wel realiseer de laatste tijd is dat ook ik op zoek ben naar een getuige in mijn leven. In welke vorm dan ook. Eentje, of meerderen, die mijn veelheid net zo hard omarmen als ik.


‘Nou, ik ben wel blij dat ik compressiesokken mee heb!’ Terwijl we in de rij staan van Costum Immigration in Xiamen, China, lach ik Lisa een beetje uit om die opmerking. ‘Ik vind dat wel een leuke titel voor mijn blog, moet ik toegeven.’ Lisa trekt vervolgens een paar lichtblauwe compressiesokken uit haar tas met bijtjes erop. De vlucht van Schiphol naar Xiamen duurde elf uur, en ik heb minstens zes uur slaap kunnen pakken. Lisa echter niet. Ze is moe, overprikkeld en meer dan gaar. Ik voel me wel prima, ofschoon ik ook wel snak naar een bed. Nee -- dat hoeft nog niet eens: met een mogelijkheid om horizontaal te liggen neem ik ook al genoegen. We komen aan bij de volgende gate en worden meteen verwelkomd met de mededeling dat we vertraging hebben. Ik zwerf wat rond over het vliegveld en merk dat China echt een wereld an sich is. Ik kan er de vinger niet precies op leggen, ik zie nota bene slechts het vliegveld, maar het lijkt alsof een vleugje communisme overal doorheen sijpelt. Maf land. Vind het nu al leuk. Wil ik ook nog wel eens heen.


18 april

Om 01:30 lokale tijd komen we dan eindelijk aan op het vliegveld van Denpasar, Bali. Onze bagage laat lang op zich wachten en ondertussen installeren we onze nieuwe mobiele abonnementen. Als we dan eindelijk onze rugzakken zien, zijn ze meer dan doorweekt. Terwijl we doodop naar de uitgang sjokken, worden we door minstens vijftig locals aangesproken of we een taxi willen. En ‘nee, dat willen we niet,’ zeggen we voor de zoveelste keer. Eenmaal buiten komt de warmte ons tegemoet als een klap in ons gezicht. ‘Het is alsof je in Burgers’ Bush loopt,’ zeg ik tegen Lisa en op dat moment denk ik nog hoe dom die opmerking is. De Burgers’ Bush is een nabootsing van – precies – dit klimaat. Natuurlijk is dat hetzelfde. We besluiten geen taxi te nemen uit protest tegen de opdringerige Balinese mannetjes en gaan daarom te voet naar ons hotel, wat een kwartier lopen zou moeten zijn. Is dat veilig? Nee, want we lopen midden in de nacht in de stromende regen over de snelweg, terwijl we niet echt weten waar we precies heen moeten. Is het avontuur? Heb ik het overleefd zodat ik dit blog heb kunnen schrijven? Volmondig: ja!


Bien à toi,
Marit

Een ode aan Bob

‘Hoelang kennen wij elkaar nu eigenlijk?’ Bob stelt deze vraag terwijl hij met één hand het stuur vasthoudt, en met de andere in mijn handknijpt. We rijden gestaag over de M6, de weg die het oosten van Ierland met het westen verbindt. Hij rijdt altijd te hard. Ik ken hem niet anders dan dat hij 30%, 40% harder rijdt dan is toegestaan, als het niet meer is. We lijken op elkaar hierin. Auto’s worden ingehaald, terwijl een irritante bliep telkens bevestigt dat hij zijn richtingsaanwijzer niet aandoet met het wisselen van baan. Bob weigert mijn hand los te laten, dus nemen we het piepje voor lief. ‘Dat moet nu vier jaar zijn, het jaar dat ik voor het eerst opgenomen werd, denk ik?’ antwoord ik. Voor tien jaar waren het de diagnoses, GGZ-instellingen, crisissen en opnames de referenties geweest, die een benchmark maakten voor waar ik stond in de tijd. ‘Best gek hè, dat dit je ijkpunten waren voor tien jaar.’ Het is even stil, hij knijpt nog even in m’n hand en vervolgt zijn verhaal met een optimistische toon: ‘Dat gaat nu dus gewoon veranderen, hè? Straks kun je gewoon dingen zeggen als “toen die tijd dat we samen in Ierland waren.”’


Toen ik Bob voor het eerst zag, vier jaar geleden, praatten we al een aantal maanden met elkaar. Van afspreken kwam het niet, het was door duizend-en-één redenen onmogelijk een afspraak te krijgen: de ene keer cancelde ik, de andere keer hij weer en vice versa. Alsof het universum zei: nee, nu nog niet. Toen het er eindelijk van kwam opende ik de voordeur van mijn huis en keek ik naar een lange man. Hijdroeg eendonkergrijzejas die totzijnbovenbenenrijkte.Zijn haar zat ineen knot,wat hij inmiddels altijd los draagt. Eenbrede glimlachverwelkomde mijn bliken het eerste wathijtegen mijzei was: ‘Mag ik je eerst minstens even een knuffel geven?’Op dat momentwistiknog nietbijsterveel overhem,maar wat ik wel wist is dat ik een verdomd knappe meneer voor mijn neus had staan met de vriendelijkste ogen op aarde en met een verpletterend charisma.




In de jaren die volgden na die eerste ontmoeting zijn hij en ik tegelijkertijd heel langzaam en heel hard gegaan. Waar vriendschap de basis was, hebben we in vier jaar tijd allewindrichtingenbezeild:noord, oost, zuid en west.Bob werd mijn maatje, mijn steun. Ik werd voor hem een klankbord, een sparringpartner. Intellect en verwondering verbond ons, waarin we beiden snakten naar leven in vrijheid. Bob leerde mij dat het leven een speeltuin was, waar je elke dag kunt kiezen voor spelen. Vanuit vriendschap groeide een partnerschap, en uiteindelijk ook meer dan dat.Alles werd uitgediept en alles tussen ons werd kwetsbaarder en sterker,zwaarderen luchtiger, toegankelijker en exclusiever. Alle dualiteit werdin onze relaties omarmt. Ook sprongen we in zeven sloten tegelijkertijd. Een complex polyamoureus leven, een snel afnemende mentale gezondheid en een gebrek aan helder perspectief, leidde ertoe dat we vorig jaar heftig klapten. Dat was ons dieptepunt. Maar het heeft ook geleid tot ons hoogtepunt. Het was voor mij de laatste dominosteen die omviel, wat mij de wake-up call heeft gegeven die mij heeft gered. Voor hem was het de onvermijdelijke eye-opener die nodig was om zijn eigen normen en waarden weer op de rit te krijgen.



En ondanks dat ik in de afgelopen drie maanden als vrijgezelle, onverschrokken en vogelvrije wereldreiziger écht los, onafhankelijk en vrij was van alles en iedereen, koos ik er toch voor om altijd een beetje verbonden te blijven aan Bob. En dat deed soms zeer, heeft de nodige tranen gebracht en heeft me doen twijfelen aan zoveel. Ook heelde het juist iets in mij en heeft het me doen realiseren dat liefde het mooiste is als het onzelfzuchtig is. En waarom deed ik dat? Omdat ik te allen uitga van het goede van de mens. Omdat ik hoop heb – omdat ik vertrouwen heb. Omdat liefde iets verschrikkelijks, angstaanjagends en tegelijkertijd iets geweldigs en sacraals is. En alleen daarom is liefde niet iets wat je alleen moet willen doen. Aan Bob gebonden, hoe minimaal dat ook is, voel ik mij vrij. En meer woorden ga ik er niet meer aan vuilmaken.



31 maart – 2 april

Want nu rijden we – 23 weken later – als vrienden, maatjes, geliefden, en ook weer formeel als partners, door het groenste land van Europa. En ik had hier met niemand anders willen zijn. We gaan hier iets met de hoofdletter H Herschrijven namelijk. We komen ’s avonds laat aan bij de AirBnB van Alex: een glazen koepeltent midden in de Burren, een spectaculair kalksteengebied dat lijkt op een maanlandschap. Alex heeft een vuurkorf voor ons aangestoken, voor onze tent. We drinken iets te gemakkelijk een fles rode wijn leeg terwijl we samen naar Orion kijken, ons sterrenbeeld. Die avond liggen we vroeg in bed, en waar we die hele nacht naar de onbewolkte sterrenhemel zouden kunnen kijken, kijken we die nacht eigenlijk alleen maar in elkaars ogen. Want elkaar drie maanden niet aanraken, ruiken, proeven of zien, is lang. Verkies je op dat moment dan de sterren, of toch elkaars ogen?


Ik vertelde Bob ooit dat ik naar de Aran Islands wil, een eilandengroepje waar ik tien jaar geleden ook ben geweest met mijn ouders. Ondanks dat het destijds prachtig was om over het kleine eiland Inisheer te lopen, herinner ik me vooral dat ik kotsmisselijk was door de boottocht en dat mijn sokken doorweekt waren door de hevige schommelingen van de boot. Bob, gentlemen die hij is, gaf mij een mogelijkheid op een betere ervaring cadeau. In een piepklein vliegtuigje waar je met maximaal zes man in kunt, vliegen we op de tweede dag van onze reis daarom naar Inishmore. Waar de boottocht tien jaar terug een misselijkmakend uur duurde, duurt deze vlucht acht minuten. Ik ben op veel plekken in Europa geweest, dat kan ik met zelfvertrouwen zeggen. Ook heb ik bijzondere dingen gezien. Inishmore, daarentegen, is het meest spectaculaire natuurverschijnsel wat ik ooit heb mogen zien. Een coulisselandschap wordt afgewisseld door ruige kalkstenen kliffen. Overal zie je stenen omheiningen met grazende schapen en koeien, maar ook forten en kerken uit de ijzertijd duiken om de haverklap op. We huren elektrische fietsen, stoppen elke paar honderd meter om foto’s te maken en gaan zo het hele eiland over.


Die avond eten we in Galway. Door de gebeurtenissen van afgelopen maand voel ik me niet op mijn gemak. Waar ik drie weken geleden gestrest door deze straten liep, proberen we er nu toch wat van te maken. Na het eten van een fantastische pizza (nr. 15 in de World Best Pizza-list), besluiten we mijn fysieke en mentale niet meer te teisteren en terug te keren naar de koepeltent. Hoewel het de hele dag zo goed als onbewolkt is geweest, hebben we vannacht een deksel van wolken boven ons hangen. Wederom geen sterren, daarom maar opnieuw in elkaars ogen kijken.


2 april – 4 april

Ik heb Joey beloofd een paar nieuwe planken langs te brengen als ik weer in Ierland zou zijn. Bob en ik rijden naar de eerste beste hardware-store, laden twee nieuwe stofdorpels in en rijden naar Mountshannon. We worden verwelkomd door Joey en tot mijn verrassing ook door mijn mede-WorkAway’er Glenn: hij heeft besloten langer bij Joey te blijven. Het is leuk om Bob een kijkje te geven in waar ik een tijdje heb gewoond. Je stuurt zo nu en dan wel een fotootje, maar het doet toch geen recht aan ‘the real deal’. Na een kleine rondleiding over Joey’s ‘perimeters’ vertrekken Bob en ik om door te rijden naar onze tweede bestemming: Ballyduff. Eenmaal aangekomen, honderd kilometer ten zuiden van Galway, slapen we in een oude boerderij. We worden verwelkomd door Liz en John, een Brits stel die hier nu dertig jaar wonen. Ze runnen een airbnb en hebben een biologisch boerderijwinkeltje gevuld met hun eigen producten. Ons huisje heeft een enorm Engels hemelbed waar je elkaar makkelijk in kunt verliezen ’s nachts. Ook hebben we een bad op pootjes en staat het hele huis vol met manshoge spiegels.


We ontbijten genoeglijk aan een vier-meter-lange tafel in een oude boerderijkeuken van Liz en John. Er is niemand te bekennen op de vroege ochtend. We praten, verbinden en grappen terwijl we een zalig ontbijt nuttigen. Na het verorberen van huisgemaakt soda-bread, verse jus-d’orange en een portie fruit, maak ik een opmerking naar Bob. Een brutale, uitdagende, weet ik me te herinneren. Ik maak oogcontact met hem en zie een blik die ik drie maanden niet heb gezien, maar die ik maar al te goed ken. God, dit heb ik gemist. Ik grijns, kijk snel om me heen om mijn vluchtopties te bekijken en sta dan vlug op. It’s game on. Bob is sterker dan ik, maar niet sneller. Alleen zit de enige mogelijkheid tot mijn ontsnapping - de deur - achter hem, dus ben ik in het nadeel. Ik probeer weg te rennen, maar Bob komt al snel achter me aan. Ik trek de stoelen alle kanten uit om de lange tafel heel om een barricade te maken. Na een kat-en-muisspel met een paar rondjes om en op mijn geïmproviseerde parkour bereik ik de deur. Ik ren door de gang, onze kamer in en bedenk me dan dat ik de verkeerde afslag heb genomen en wederom geen kant op kan. Shit, wint hij weer.


De Ring of Kerry is een toeristische route die door een ruig landschap loopt. Na vijf kilometer zijn we er klaar mee: er zijn te veel toeristen die om de haverklap stoppen, dus besluiten we een alternatieve route te nemen. In plaats van de Kerry Way te rijden, gaan we er dwars doorheen. Kruip-door, sluip-door, rijden we kronkelweggetjes af. We belanden in een soort kabouterland met kabbelende beekjes, kleine watervalletjes en verstilde bruggen. Waar we eerst elke vijftig meter een horde Duitsers moesten ontwijken, zijn we de hele middag eigenlijk al alleen. We zijn echt samen die middag. Waar we de eerste dagen uren tekortkwamen in de dag om bij te praten, ligt onze binding nu in de verstilling.



4 april – 6 april

Onze reis eindigt in Dublin. We hebben een hotel midden in het hartje van Dublin, in Temple Bar, een wijk met veel pubs en clubs. Ik ben niet zo van de steden, maar ik wil Dublin wel van m’n lijstje af kunnen strepen. Waar Bob mij twee weken terug in detail door de stad leidde, lopen we nu dezelfde route opnieuw. Ik laat hem zien waar ik destijds wat dacht, waar ik wat ervaarde en wat ik toen voelde. Ik neem hem mee naar Trinity College, een bibliotheek met meer dan 4,5 miljoen werken. Waar we beiden echter heel veel boeken verwachtten, hebben we er echter maar een paar gezien: de bibliotheek wordt gerestaureerd en elk boek wordt gedigitaliseerd. Toch gek, om een van ’s werelds beroemdste bibliotheken te bezoeken en vervolgens er amper boeken in te vinden.


We eten decadent en uitgebreid, we drinken koffie en cocktails en waar Bob de tequila laat staan, dompel ik mijzelf erin onder (begin de dag met tequila, dat haalt het randje er wat van af). We vergeten alles wat niet te maken heeft met ons. We hebben het niet over moeilijke onderwerpen, we hebben het niet over de toekomst en we hebben het ook niet over hoe-straks-verder. We zijn alleen even hier-en-nu.



Met vier uur vertraging komen we aan op Schiphol Airport. De realiteit kwam weer om de hoek kijken tijdens de vlucht: ik ga straks weer gewoon op reis, onze levens zijn momenteel niet ideaal afgestemd op elkaar en het leven gaat gewoonweg door. In stilte nemen we de laatste trein naar Raalte, naar het huis wat vroeger ons huis is geweest. Sebastiaan was zo lief om dit weekend zijn huis, mijn vroegere huis, even aan ons te geven dit weekend. Bob en ik lopen de kamers door en komen tot de conclusie dat het niet meer ons huis is. Dat is niet erg. Het is goed zo. Wanneer we voor mijn oude slaapkamerdeur staan, druk ik Bob de sleutel in zijn handen. Drie maanden lang was deze deur op slot, dus weet ik dat deze kamer onveranderd zal zijn. We openen de deur, gaan liggen in ons bed en sluiten onze ogen en onze week samen af, thuis.


Bien à toi,

Marit

Intermezzo

Ik zet m’n zonnebril af en tuur even uit het autoraam terwijl ik over de N348 rijd. Het is een mooi uitzicht en mijn brilglazen vertekenden het beeld een beetje. Dikke schapenwolken steken fel af tegen de blauwe lucht. Het ene moment zijn alle weilanden, bossen en straten zonovergoten, het andere moment is het grauw en grijs. Het is een beetje Ierland-weer: vier seizoenen in één dag. De zon creëert een randje achter een wolk. Die ‘silver lining’ vind ik prachtig. Waar ik ook ben op aarde blijft dat natuurverschijnsel betoverend. Het roept een verwachting op, een hoop, een kleine bevestiging alsof de zon ons wil zeggen: ‘Ik ben er wel, hoor!’ Ik rij de parkeerplaats van het gemeentehuis Raalte op. Mijn vader houdt hier zo een toespraak, gezien de historische wandelroute die hij gemaakt heeft in het afgelopen jaar vandaag feestelijk geopend wordt. Gezien ik in de buurt ben kan ik mijn hoofd even om de deur gooien. Ik haal nog even diep adem en stap de auto uit. Op dat moment zie ik mijn oma, die ook haar kleine Ford Ka uitstapt. Shit, denk ik nog, daar gaat mijn plan om deze week van de radar af te blijven. Ze kijkt me verbaast aan en zegt: ‘Wat doe jij nu hier?’


In mijn laatste blog eindigde ik met de quote: ‘Every time you have progress, you lose something; every time you take a step back, you gain something.’ Ik besloot daad bij woord te voegen: ik neem een stap terug en daarmee vooruit. Na mijn dwalende dag in Dublin bleef de quote van Deirdre Madden door mijn hoofd spoken. Waarom teister ik mijzelf als het ook anders kan? Als het ook anders mag? Mild zijn naar jezelf betekent soms ook in de armen kunnen vallen van degenen die veiligheid, geborgenheid en liefde representeren. Dus dat heb ik gedaan. De volgende ochtend pleegde ik wat belletjes met Nederland, maar ook met Spanje. Ik boekte de eerste, beste, goedkoopste vlucht die mij het snelste uit het verrotte land haalde en was dezelfde dag nog in Nederland. Twee weken eerder dan initieel gepland heb ik een intermezzo-week ingelast.


‘Verrassing!’ zeg ik tegen oma wanneer ik haar begroet op de parkeerplaats. Mijn improvisatievaardigheden doen het nog uitstekend en vormen een mooi, coherent verhaal: ik kon een vlucht eerder krijgen naar Nederland, want ik wilde de opening van de historische route ontworpen door mijn vader uiteraard niet missen. Sorry, pa, dat is misschien een kleine leugen. Ik was namelijk veel liever nog op reis geweest in een fijnere hoedanigheid. Ik krijg een knuffel van mijn oma en we lopen samen het gemeentehuis binnen. Ik ben gesteld op mijn oma, heus, maar deze week wil ik het liefst even onder een dekentje kruipen en hooguit zo nu en dan een uitstapje maken naar mensen uit mijn ‘inner-circle’. Eigenlijk weet niemand op een handjevol mensen na dat ik in Nederland ben. Tijdens de feestelijke opening word ik aangesproken door allerlei mensen die ik niet ken. Mensen die mijn artikel in de krant hebben gelezen. Blikken van wethouders, oud-docenten, collega’s van mijn vader en gemeentepersoneel kijken mij vol medelijden, begrip en hoop aan. ‘Ja,’ glimlach ik vriendelijk terug, ‘Ook ik ben elke dag nog dankbaar.’ Ik merk dat ik me echter wat geladen voel wanneer mijn verhaal de hemel in geprezen wordt: sinds de hele ‘Nieuwe Marit’ voel ik me zo nu en dan op een voetstuk gezet. Een voetstuk dat soms impliceert alsof ik de waarheid van het leven in pacht heb. En ondanks dat er fundamenteel in mij iets veranderd is 24 weken terug, een verandering die ik nog steeds niet begrijp, maar wel omarm, vind ik het ook allemaal nog best spannend. Dit ding genaamd ‘leven’. Ik ben ook maar gewoon wat aan het doen, net als ieder mens. En gelukkig kan ik de interne rust vasthouden en mijzelf de ruimte geven om uit te pluizen hoe ‘leven’ nu eigenlijk werkt. En dan nog niet te spreken over wat ik eigenlijk allemaal wil. Waar ik sta. Waar ik naartoe wil. Waar ik ben. Dát ik wil, dát ik sta, dát ik ergens naartoe wil en dát ik ben, is zeker. En gelukkig heb ik alle tijd.


Deze week is voorbij gevolgen. Ik heb m’n dochter verrast, ik heb impulsief vrienden bezocht, ik heb (veel) bitterballen verorbert, ik heb dirndls in de kringloop gepast, ik heb een oer-Hollandse joint gerookt, ik heb veel gebak en taart gemaakt, ik heb door Nederlandse steden geslenterd (en gedanst!), ik heb mijzelf meegenomen op date naar een klassiek concert, ik heb mij omringt met veiligheid, geborgenheid en liefde. Dat was een goede week. Een geslaagd, goed en fijn intermezzo.

…en door!


Op zondag 31 maart ga ik voor dit kwartaal een laatste week op reis. Mijn eerste, echte vakantieweek. Een week waar ik al drie maanden met een enorme verwachtingsvolheid, anticipatie en hoop naartoe werk. Een week waarvan ik weet waar ook hij al drie maanden met dezelfde gevoelens als ik naar uitkijkt. Hij en ik gaan naar Ierland. En ondanks dat ik in mijn eerste blog over Ierland schreef dat ik niets zou herschrijven, louter zouschrijven, ga ik terugkomen op die initiële intentie. Want Bob en ik gaan Ierland herschrijven. Dikgedrukt. Met een streep eronder. En we eindigen het met een punt.

Bien à toi,

Marit


PS: Dank jullie wel voor de fijne reacties die ik krijg op mijn blog. Ik vind de betrokkenheid superfijn en lees ze allemaal met een grote glimlach op mijn gezicht

Dwalen door Dublin: twee stappen vooruit, één stap achteruit

Het is vandaag mijn dag vrij. Ik heb me warm aangekleed: het miezert, er staat een gure wind en het zal een graad of vijf zijn. Ik ben vandaag moe. Deels omdat ik tot diep in de nacht heb gepraat met een Portugese man die ik dezelfde dag heb ontmoet in de Aldi om de hoek bij Aishling, deels omdat mijn bovenkamer, oftewel mijn ratio, overuren maakt en weinig uitbesteedt aan de benedenkamer, oftewel mijn enigszins magere, holle en lege gevoelswereld. Au. Dat doet best even zeer om toe te geven. Je zou kunnen stellen dat ik nog niet in de gelegenheid ben gekomen om aandacht te geven aan mijzelf. Of dat nu komt door mijn host – de cross-over tussen Pippi Langkous en Heidi – en haar WorkAway-houding, of doordat er (te) veel is gebeurd de laatste weken…


Ik stap uit de bus en sta bij de rivier de Liffey. De rivier loopt dwars door de stad en breekt het centrum in tweeën: Dublin 1 en Dublin 2. Het is koud en ik denk nog bij mijzelf: ‘Had ik maar een extra trui aangetrokken.’ Alleen besef ik dat ik wél een extra trui heb aangetrokken. Ik ben sinds mijn aankomst in Ierland nog niet echt warm geweest; ik ben gewoonweg verkleumd. Ik kijk achter me en zie een enorme naald naar boven steken. Ik kijk naar The Spire, een 121 meter hoge naald die ter ere van het millennium is geplaatst om aan Europa te laten zien dat Dublin ‘ook meedoet met de rest van de hoofdsteden’. Ironisch feitje is dat hij pas in 2003 onthuld is, want toen was hij pas klaar. Hij wordt kennelijk ook ‘the Stiletto in the Ghetto’, ‘the Stiffy at the Liffey’ en ‘the Erection at the Intersection’ genoemd. Ik grinnik als ik naar dat ding kijk.


Met mijn lichte kater, nog steeds verkleumd en met twee beurse armen sta ik voor de Travel Clinic in het hartje van Dublin. Uiteraard moest ik van Aishling hier een vrije dag voor opnemen, want dit huisartsenbezoekje zou betekenen dat ik één uur minder kan werken voor haar. Ik wrijf over m’n armen en moet weer denken aan die lieve verpleegkundige van de Travel Clinic in Galway. De eerste prikken zijn daar gezet en ik vond het zonde om het vaccinatieprogramma niet af te maken. Het kost misschien klauwen met geld, maar liever wat kapitaalarmer dan hondsdolheid rijker. Speaking of the devil: op het moment dat ik mijn aandacht weer wil storten op de rest van de dag, word ik gebeld. Dit kan geen toeval zijn: het is Rachel, de verpleegkundige van de kliniek in Galway. Rachel start het gesprek met de vraag hoe het met mij gaat. ‘Goed’, antwoord ik, ‘Het leven is nog steeds mooi, Rachel.’ Ze blijft prikken, zoeken naar het addertje: ‘En hoe gaat het echt, Marit?’ Na mijn toelichting babbelen we wat en met een wederzijds tevreden gevoel hangen we de telefoon op. Ik vind het zo vertederend dat deze lieve vrouw mij opbelt om te checken hoe het met mij gaat. Die vrouw is tot nu toe nog de meest succesvolle ervaring van heel Ierland. En dat terwijl ze mij pijnlijke prikjes gaf!



Ik berg m’n telefoon op, ontwijk een auto en leun even tegen de gevel van een boekhandel aan. Plots komt de vermoeidheid binnen als een harde klap in mijn gezicht. Ik ben opeens doodop, ofschoon het niet een ‘opeens’ is. Ik ben al weken doodop en het is nu alsof ik het eindelijk toelaat om het eindelijk eens te voelen. Ik ben eigenlijk een beetje klaar met dit hele Ierland. Nee, ik ben helemáál klaar met dit hele Ierland. In de voorgaande weken keek ik als een berg op tegen mijn aankomende tien dagen in Nederland in april, maar die houding wordt door mijn tijd hier met de dag milder. Misschien komt het omdat Ierland iets van mij vraagt waar ik nu de draagkracht niet voor heb om dat te geven. Alsof het nog niet mijn tijd is om hier te zijn. De laatste weken – wat zeg ik, misschien zelfs al dagen – hebben me weer genoeg lessen voorgeschoteld. Ierland en ik… Tja, ik kan er nu wel mooie woorden over gaan schrijven, maar heel eerlijk is het gewoon allesbehalve prettig hier. Ik voel me een verwende, chagrijnige, ondankbare en puberale zeikerd met de volgende klagende uitspraken, maar ik ga het tóch even de wijde wereld ingooien. Pak even een korrel zout en ‘bare with me’, ik moet even heel ongenuanceerd ventileren: Ierland is een stom land met stomme mensen met stomme ervaringen en met stom eten en met stomme kou en stomme regen en alles is stom, stom enstom. De kleur groen is stom, Dublin is stom, St. Patrick’s Day is stom, Guinness is stom, de Ierse taal is stom, de regenbogen zijn stom. Eigenlijk komt het erop neer dat alles even héél stom is.

Goed, dat is eruit. Dat lucht op. Ik ga door.





Het is me nu al twee keer gebeurd dat een auto in de ankers moest, omdat ik niet goed keek bij het oversteken. En nee, dat komt niet omdat ik naar links kijk in plaats van rechts… Inmiddels gaat integreren in het linkse verkeer me namelijk best goed af. Mijn hoofd is vandaag gewoonweg warrig, vol en moe. Mijn binnenste is als gewoon overgegaan op de automatische piloot om zo energie te besparen en ik accepteer dat volledig. Terwijl ik door wat straatjes struin app ik met mijn ex en vraag hem of hij wat leuke plekjes kan opzoeken in de stad, want het lukt me niet om op de bonnefooi rond te dwalen. Dat was mijn allerbeste voorstel die dag, want wat er toen gebeurde was alles wat ik even nodig had. Ik word namelijk de gehele dag van locatie naar locatie gestuurd. Het voelt alsof ik een soort speurtocht aan het doen ben, telkens op zoek naar een nieuwe schat. Ik - nog steeds mijzelf veilig door het verkeer manoeuvrerend – heb een zalige, grappige en gemoedelijke dag. Ondanks dat ik degene ben die in Dublin is, is Bob degene die daadwerkelijk weet waar ik allemaal heen zal gaan. Ik zie de stad vanuit de ogen van iemand die hier niet is. Ik kom terecht in kerkjes, winkeltjes, cafeetjes, restaurantjes en museums. Na elke locatie-opdracht stuur ik hem een fotootje. Dit is de soort automatische piloot die ik nodig had vandaag: de mooiste dingen zien en vervolgens niet hoeven na te denken over de volgende stap. Het is super verbindend om je rond te laten leiden, vooral als je zover van elkaar verwijderd bent. Vooral omdat je over een week daar samen zal gaan lopen. Bob weet dat ik moe ben en stuurt me daarom een museum in, om daar even tot rust te kunnen komen. Dat geeft mij dan weer de gelegenheid om te gaan schrijven. Ik zit nu dan ook in het meest toepasselijke museum voor dit specifieke moment: the Museum of Modern Irish Literature.


Ik loop door de laatste expositieruimte en word omringt door minstens 500 A4’tjes. Op elk blaadje staat een quote, een stukje tekst of een woord afgebeeld. Eén van de quotes, rechtsboven in de hoek van de ruimte, grijpt mijn aandacht.


Every time you have progress, you lose something; every time you take a step back, you gain something.


Ik lees de tekst opnieuw en opnieuw en opnieuw. Ik laat de woorden op me inwerken. De wereld vertraagt even, daar in dat museum. Ik staar naar het blaadje. Er komt een brok in mijn keel. Ik lees de woorden opnieuw en ik voel ze, woord voor woord. Ik leef de woorden, hier in dat museum. Nee, ik leef ze helemaal niet. Dat is de grootste onzin namelijk. Tranen stromen over mijn wangen. Ik wíl ze leven, maar ik doe het nu allesbehalve.


Plotseling komt het tot me, daar, in dat kleine taalmuseum in Dublin. Ik grijns breed terwijl ik snuif. Ik begin het in te zien. Fuck deze shitshow! Wie houd ik hier voor de gek? Dit kan anders, Marit, dit mág anders. Waarom heb ik hier niet eerder aan gedacht?


Wordt vervolgd…


Psst! Hé, jij, trouwe lezer: maak je geen zorgen om mij. Want het gaat echt oké met mij. Alles wat op mijn pad komt momenteel (de laatste weken wat meer ‘downs’ dan ‘ups’), is precies wat er op mijn pad moet komen. Het voelt nog steeds alsof ik het leven aankan, alsof ik aan het winnen ben. Met nog steeds een mildheid, een zachtaardigheid en een liefde naar mijzelf. Ik ben oké. Het universum geeft ook mij nooit meer dan ik dragen kan, en dat is met deze paar weken net zo. En nee, ik heb geen glazen bol, maar ergens zit er een gegrondheid in mij die mij het vertrouwen geeft dat ik wel oké blijf.


Goed. Dat is eruit. Ik ga weer even door met winnen.


Bien à toi,
Marit